63 En de hogepriester, verscheurende zijn klederen, zeide: Wat hebben wij nog getuigen van node?
64 Gij hebt de gods lastering gehoord; wat dunkt ulieden? En zij allen veroordeelden Hem, des doods schuldig te zijn.
65 En sommigen begonnen Hem te bespuwen, en Zijn aangezicht te bedekken, en met vuisten te slaan, en tot Hem te zeggen: Profeteer! En de dienaars gaven Hem kinnebakslagen.
66 En als Petrus beneden in de zaal was, kwam een van de dienstmaagden des hogepriesters;
67 En ziende Petrus zich warmende, zag zij hem aan, en zeide: Ook gij waart met Jezus den Nazarener.
68 Maar hij heeft het geloochend, zeggende: Ik ken Hem niet, en ik weet niet wat gij zegt. En hij ging buiten in de voorzaal, en de haan kraaide.
69 En de dienstmaagd, hem wederom ziende, begon te zeggen tot degenen, die daarbij stonden: Deze is een van die.