19 De zangers nu, Heman, Asaf en Ethan, lieten zich horen met koperen cimbalen;
20 En Zecharja, en Aziel, en Semiramoth, en Jehiel, en Unni, en Eliab, en Maaseja, en Benaja, met luiten op Alamoth.
21 En Mattithja, en Elifele, en Mikneja, en Obed-edom, en Jeiel, en Azazja, met harpen op de Scheminith, om den toon te versterken.
22 En Chenanja, de overste der Levieten, was over het opheffen; hij onderwees hen in het opheffen; want hij was verstandig.
23 En Berechja en Elkana waren poortiers der ark.
24 En Sebanja, en Josafat, en Nethaneel, en Amasai, en Zecharja, en Benaja, en Eliezer, de priesters, trompetten met trompetten voor de ark Gods; en Obed-edom en Jehia waren poortiers der ark.
25 Het geschiedde nu, dat David en de oudsten van Israel, en de oversten der duizenden, henengingen, om de ark des verbonds des HEEREN op te halen, uit het huis van Obed-edom, met vreugde;