1 Benjamin nu gewon Bela, zijn eerstgeborene, Asbel, den tweede, en Ahrah, den derde,
2 Naho, den vierde, en Rafa, den vijfde,
3 Bela nu had deze kinderen: Addar, en Gera, en Abihud,
4 En Abisua, en Naaman, en Ahoah,
5 En Gera, en Sefufan, en Huram.
6 Dezen nu zijn de kinderen van Ehud; dezen waren hoofden der vaderen van de inwoners te Geba, en hij voerde hen over naar Manahath;
7 En Naaman, en Ahia, en Gera; dezen voerde hij weg; en hij gewon Uzza en Ahihud.