24 En Noach ontwaakte van zijn wijn; en hij merkte wat zijn kleinste zoon hem gedaan had.
25 En hij zeide: Vervloekt zij Kanaan; een knecht der knechten zij hij zijn broederen!
26 Voorts zeide hij: Gezegend zij de HEERE, de God van Sem; en Kanaan zij hem een knecht!
27 God breide Jafeth uit, en hij wone in Sems tenten! en Kanaan zij hem een knecht!
28 En Noach leefde na den vloed driehonderd en vijftig jaren.
29 Zo waren al de dagen van Noach negenhonderd en vijftig jaren; en hij stierf.