26 Hij zal tot God ernstiglijk bidden, Die in hem een welbehagen nemen zal, en zijn aangezicht met gejuich aanzien; want Hij zal den mens zijn gerechtigheid wedergeven.
27 Hij zal de mensen aanschouwen, en zeggen: Ik heb gezondigd, en het recht verkeerd, hetwelk mij niet heeft gebaat;
28 Maar God heeft mijn ziel verlost, dat zij niet voere in het verderf, zodat mijn leven het licht aanziet.
29 Zie, dit alles werkt God twee maal of driemaal met een man;
30 Opdat hij zijn ziel afkere van het verderf, en hij verlicht worde met het licht der levenden.
31 Merk op, o Job! Hoor naar mij; zwijg, en ik zal spreken.
32 Zo er redenen zijn, antwoord mij; spreek, want ik heb lust u te rechtvaardigen.