7 (40:26) Zult gij zijn huis met haken vullen, of met een visserskrauwel zijn hoofd?
8 (40:27) Leg uw hand op hem, gedenk des strijds, doe het niet meer.
9 (40:28) Zie, zijn hoop zal feilen; zal hij ook voor zijn gezicht nedergeslagen worden?
10 (41:1) Niemand is zo koen, dat hij hem opwekken zou; wie is dan hij, die zich voor Mijn aangezicht stellen zou?
11 (41:2) Wie heeft Mij voorgekomen, dat Ik hem zou vergelden? Wat onder den gansen hemel is, is het Mijne.
12 (41:3) Ik zal zijn leden niet verzwijgen, noch het verhaal zijner sterkte, noch de bevalligheid zijner gestaltenis.
13 (41:4) Wie zou het opperste zijns kleeds ontdekken? Wie zou met zijn dubbelen breidel hem aankomen?