19 De koning van Madon, een; de koning van Hazor, een;
20 De koning van Simron-meron, een; de koning van Achsaf, een;
21 De koning van Taanach, een; de koning van Megiddo, een;
22 De koning van Kedes, een, de koning van Jokneam, aan den Karmel, een;
23 De koning van Dor, tot Nafath-dor, een; de koning der heidenen te Gilgal, een;
24 De koning van Thirza, een. Al deze koningen zijn een en dertig.