10 En Jozua maakte zich des morgens vroeg op, en hij monsterde het volk; en hij trok op, hij en de oudsten van Israel, voor het aangezicht des volks, naar Ai.
11 Ook trok al het krijgsvolk op, dat bij hem was; en zij naderden en kwamen tegenover de stad, en zij legerden zich tegen het noorden van Ai; en er was een dal tussen hem en tussen Ai.
12 Hij nam ook omtrent vijf duizend man, en hij stelde hen tot een achterlage tussen Beth-el en tussen Ai, aan het westen der stad.
13 En zij stelden het volk, het ganse leger, dat aan het noorden der stad was, en zijn lage was aan het westen der stad. En Jozua ging in denzelven nacht in het midden des dals.
14 En het geschiedde, toen de koning van Ai dat zag, zo haastten zij en maakten zich vroeg op, en de mannen der stad kwamen uit, Israel tegemoet, ten strijde, hij en al zijn volk, ter bestemder tijd, voor het vlakke veld; want hij wist niet, dat hem iemand een achterlage leide van achter de stad.
15 Jozua dan, en gans Israel, werd geslagen voor hun aangezichten; en zij vloden door den weg der woestijn.
16 Daarom werd samengeroepen al het volk, dat in de stad was, om hen na te jagen; en zij joegen Jozua na, en werden van de stad afgetrokken.