9 (5:8) Uw hand zal verhoogd zijn boven uw wederpartijders, en al uw vijanden zullen uitgeroeid worden.
10 (5:9) En het zal te dien dage geschieden, spreekt de HEERE, dat Ik uw paarden uit het midden van u zal uitroeien, en Ik zal uw wagenen verdoen.
11 (5:10) En Ik zal de steden uws lands uitroeien, en Ik zal al uw vestingen afbreken.
12 (5:11) En Ik zal de toverijen uit uw hand uitroeien, en gij zult geen guichelaars hebben.
13 (5:12) En Ik zal uw gesneden beelden en uw opgerichte beelden uit het midden van u uitroeien, dat gij u niet meer zult nederbuigen voor het werk uwer handen.
14 (5:13) Voorts zal Ik uw bossen uit het midden van u uitroeien, en Ik zal uw steden verdelgen.
15 (5:14) En Ik zal in toorn en in grimmigheid wrake doen aan de heidenen, die niet horen.