1 Werp uw brood uit op het water, want gij zult het vinden na vele dagen.
2 Geef een deel aan zeven, ja, ook aan acht; want gij weet niet, wat kwaad op de aarde wezen zal.
3 Als de wolken vol geworden zijn, zo storten zij plasregen uit op de aarde; en als de boom naar het zuiden, of als hij naar het noorden valt, in de plaats, waar de boom valt, daar zal hij wezen.
4 Wie op den wind acht geeft, die zal niet zaaien, en wie op de wolken ziet, die zal niet maaien.
5 Gelijk gij niet weet, welke de weg des winds zij, of hoedanig de beenderen zijn in den buik van een zwangere vrouw, alzo weet gij het werk Gods niet, Die het alles maakt.