26 Een wijs koning verstrooit de goddelozen, en hij brengt het rad over hen.
27 De ziel des mensen is een lamp des HEEREN, doorzoekende al de binnenkameren des buiks.
28 Weldadigheid en waarheid bewaren den koning; en door weldadigheid ondersteunt hij zijn troon.
29 Der jongelingen sieraad is hun kracht, en der ouden heerlijkheid is de grijsheid.
30 Gezwellen der wonde zijn in den boze een zuivering, mitsgaders de slagen van het binnenste des buiks.