22 De wijze beklimt de stad der geweldigen, en werpt de sterkte huns vertrouwens neder.
23 Die zijn mond en zijn tong bewaart, bewaart zijn ziel van benauwdheden.
24 Die een hovaardig pocher is, zijn naam is spotter; hij gaat met hovaardige verbolgenheid te werk.
25 De begeerte des luiaards zal hem doden, want zijn handen weigeren te werken.
26 Den gansen dag begeert hij begeerlijke dingen; maar de rechtvaardige zal geven, en niet inhouden.
27 Het offer der goddelozen is een gruwel; hoeveel te meer, als zij het met een schandelijk voornemen brengen!
28 Een leugenachtig getuige zal vergaan; en een man, die hoort, zal spreken tot overwinning.