6 Leer den jongen de eerste beginselen naar den eis zijns wegs; als hij ook oud zal geworden zijn, zal hij daarvan niet afwijken.
7 De rijke heerst over de armen; en die ontleent, is des leners knecht.
8 Die onrecht zaait, zal moeite maaien; en de roede zijner verbolgenheid zal een einde nemen.
9 Die goed van oog is, die zal gezegend worden; want hij heeft van zijn brood den armen gegeven.
10 Drijf den spotter uit, en het gekijf zal weggaan, en het geschil met de schande zal ophouden.
11 Die de reinheid des harten liefheeft, wiens lippen aangenaam zijn, diens vriend is de koning.
12 De ogen des HEEREN bewaren de wetenschap; maar de zaken des trouwelozen zal Hij omkeren.