1 Als gij aangezeten zult zijn om met een heerser te eten, zo zult gij scherpelijk letten op dengene, die voor uw aangezicht is.
2 En zet een mes aan uw keel, indien gij een gulzig mens zijt;
3 Laat u niet gelusten zijner smakelijke spijzen, want het is een leugenachtig brood.
4 Vermoei u niet om rijk te worden; sta af van uw vernuft.
5 Zult gij uw ogen laten vliegen op hetgeen niets is? Want het zal zich gewisselijk vleugelen maken gelijk een arend, die naar den hemel vliegt.