13 De luiaard zegt: Er is een felle leeuw op den weg, een leeuw is op de straten.
14 Een deur keert om op haar herre, alzo de luiaard op zijn bed.
15 De luiaard verbergt zijn hand in den boezem, hij is te moede, om die weder tot zijn mond te brengen.
16 De luiaard is wijzer in zijn ogen, dan zeven, die met rede antwoorden.
17 De voorbijgaande, die zich vertoornt in een twist, die hem niet aangaat, is gelijk die een hond bij de oren grijpt.
18 Gelijk een, die zich veinst te razen, die vuursprankelen, pijlen en dodelijke dingen werpt;
19 Alzo is een man, die zijn naaste bedriegt, en zegt: Jok ik er niet mede?