28 Zal iemand op kolen gaan, dat zijn voeten niet branden?
29 Alzo die tot zijns naasten huisvrouw ingaat; al wie haar aanroert, zal niet onschuldig gehouden worden.
30 Men doet een dief geen verachting aan, als hij steelt om zijn ziel te vullen, dewijl hij honger heeft;
31 En gevonden zijnde, vergeldt hij het zevenvoudig; hij geeft al het goed van zijn huis.
32 Maar die met een vrouw overspel doet, is verstandeloos; hij verderft zijn ziel, die dat doet;
33 Plage en schande zal hij vinden, en zijn smaad zal niet uitgewist worden.
34 Want jaloersheid is een grimmigheid des mans; en in den dag der wraak zal hij niet verschonen.