1 Petrus, een boodschapper van Jezus Christus , schrijft deze brief aan de vreemdelingen [ die in Jezus geloven en ] die verspreid in het buitenland wonen: in Pontus, Galatië, Kappadocië, Asia en Bitynië.
2 Zoals God van plan was, heeft Hij jullie geroepen om bij Hem te horen. Hij wilde dat jullie gehoorzaam zouden worden aan Jezus Christus. Hij wilde dat jullie je door zijn bloed zouden laten schoonwassen. En door de werking van zijn Geest horen jullie nu bij God. Ik bid dat God in steeds meer dingen goed voor jullie zal zijn. Ook dat jullie steeds meer van Gods vrede zullen hebben.
3 We zijn de God en Vader van onze Heer Jezus Christus heel erg dankbaar. Want omdat Hij zo goed en liefdevol is, heeft Hij nieuwe mensen van ons gemaakt: we zijn opnieuw geboren. Dat heeft Hij gedaan door Jezus Christus uit de dood terug te roepen en weer levend te maken. Daardoor kunnen we vol hoop zijn.
4 Want nu verwachten we een erfenis die nooit zijn waarde zal verliezen. Die erfenis ligt voor jullie klaar in de hemel[ : het eeuwige leven ].
5 Gods kracht bewaart en beschermt jullie door het geloof. Zo kunnen jullie aan het eind van de tijd het eeuwige leven krijgen.
6 Wees daar blij over, ook al wordt jullie geloof nu op allerlei manieren op de proef gesteld.