2 Die dag nam Saul hem bij zich in dienst. Hij liet hem niet naar zijn vaders huis teruggaan. En Jonatan mocht David heel erg graag. Ze werden elkaars allerbeste vriend.
3 Jonatan sloot een verbond met David.
4 En hij gaf hem zijn mantel en zijn wapenrusting. Zelfs zijn zwaard, zijn boog en zijn gordel.
5 David streed voortaan mee in het leger van Saul. Daarbij was hij wijs en verstandig. Daarom maakte Saul hem aanvoerder van het leger. Het hele volk en alle dienaren van Saul mochten hem graag.
6 Toen David de Filistijn had verslagen, ging het leger van Israël terug naar huis. De vrouwen uit alle steden van Israël kwamen koning Saul met allerlei muziekinstrumenten dansend en zingend tegemoet.
7 De dansende vrouwen zongen: "Saul heeft duizenden verslagen, maar David tienduizenden!"
8 Toen werd Saul woedend. Het lied beviel hem helemaal niet en hij dacht: 'Ze geven David de tienduizenden en mij maar de duizenden. Straks wordt hij ook nog koning!'