1 Op een keer gingen de Israëlieten strijden tegen de Filistijnen. Ze zetten hun kamp op bij Eben-Haëzer. De Filistijnen hadden hun kamp opgezet bij Afek.
2 De twee legers stelden zich tegenover elkaar op. De strijd begon en Israël werd verslagen. Ongeveer 4000 Israëlieten werden gedood.
3 Toen het leger in het kamp terugkwam, zeiden de leiders van Israël: "Waarom heeft de Heer ons de strijd laten verliezen? Laten we de kist van het verbond van de Heer uit Silo halen en bij ons in het legerkamp neerzetten. De kist van de Heer zal ons redden van onze vijanden."
4 Ze lieten de kist van het verbond uit Silo komen, de kist van de Heer van de hemelse legers die tussen de engelen troont. Hofni en Pinehas, de twee zonen van Eli, kwamen mee.
5 Zodra de kist van de Heer het kamp werd binnengedragen, begon iedereen zó luid te juichen, dat de aarde ervan dreunde.
6 Toen de Filistijnen het gejuich hoorden, vroegen ze: "Waarom juichen ze zo hard in het kamp van de Hebreeën?" Toen ze hoorden dat de kist van de Heer in het kamp was gekomen, werden ze bang.
7 Ze zeiden: "Wat moeten we doen? Hun God is in hun kamp gekomen. Zoiets is nog nooit gebeurd!
8 Nu zal het slecht met ons aflopen! Want wie kan ons uit de macht van deze geweldige God redden? Het is dezelfde God die de Egyptenaren in de woestijn met allerlei rampen heeft gestraft.
9 Wees vastberaden, mannen, en vecht met alles wat je in je hebt! Anders moeten we de Hebreeën dienen, net zoals zij eerst ons gediend hebben. Wees dapper en vecht!"
10 Toen vielen de Filistijnen de Israëlieten aan en versloegen hen. De Israëlieten sloegen op de vlucht en wel 30.000 van hen werden gedood. Het was een hele grote nederlaag.
11 Ook Hofni en Pinehas, de twee zonen van Eli, werden gedood. En de kist van het verbond werd door de Filistijnen meegenomen als buit.
12 Een man uit de stam van Benjamin rende van het slagveld naar Silo. Hij kwam daar nog dezelfde dag aan. Hij had zijn kleren gescheurd en aarde op zijn hoofd gedaan [ als teken van verdriet ].
13 Eli zat op zijn stoel aan de kant van de weg op nieuws te wachten. Hij was erg ongerust over de kist van God. Toen de man de stad binnenkwam en het nieuws vertelde, schreeuwden de bewoners van de stad het uit van ontzetting.
14 Eli hoorde het en vroeg: "Waarom wordt er zo geschreeuwd?" De man ging haastig naar Eli en vertelde hem het nieuws.
15 Eli was 98 jaar oud en hij was blind van ouderdom.
16 De man zei tegen Eli: "Ik ben net van het slagveld gevlucht." Eli vroeg: "Wat is er gebeurd, mijn zoon?" De boodschapper antwoordde:
17 "Israël is voor de Filistijnen op de vlucht geslagen. We hebben de strijd verloren en heel veel mannen zijn gedood. Ook uw twee zonen, Hofni en Pinehas, zijn dood. En de kist van God is als buit meegenomen."
18 Toen de man zei wat er met de kist van God was gebeurd, viel Eli daar bij de poort achterover van zijn stoel. Doordat hij oud en zwaar was, brak hij zijn nek en stierf. Hij was 40 jaar leider van Israël geweest.
19 De vrouw van Pinehas was in verwachting en haar kind moest al bijna geboren worden. Toen ze hoorde dat de kist van God als buit was meegenomen en dat haar man en zijn vader allebei dood waren, kreeg ze weeën en het kind werd geboren.
20 Het was een moeilijke bevalling en ze zou sterven. De vrouwen die haar waren komen helpen, zeiden: "Je kan gerust zijn, want je hebt een zoon gekregen." Maar ze antwoordde niets en liet zich niet bemoedigen.
21 en
22 Ze noemde het kind Ikabod [ (= 'de eer is weggenomen') ]. "Want," zei ze, "de eer is uit Israël weggenomen." Dat zei ze omdat de kist van God als buit was meegenomen en omdat haar man en zijn vader allebei dood waren.