27 Kort daarna ging David met zijn mannen op pad, doodde 200 Filistijnen en sneed hun het geslachtsdeel af. Nu mocht hij met de dochter van de koning trouwen. Toen gaf Saul hem zijn dochter Michal.
28 En hij begreep dat de Heer met David was. Michal, de dochter van Saul, hield van David.
29 En Saul was nog banger voor David dan eerst. Zijn leven lang bleef hij Davids vijand.
30 Elke keer als de koningen van de Filistijnen oorlog voerden tegen de Israëlieten, had David meer succes dan alle andere aanvoerders van Saul. Zo werd hij erg beroemd.