10 Toen vroeg David Jonatan: "Wie zal het me komen vertellen als je vader kwaad wordt?"
11 Jonatan antwoordde: "Kom mee naar buiten, het veld in." Ze liepen samen het veld in.
12 Daar antwoordde Jonatan: "Ik zweer bij de Heer, de God van Israël: morgen of overmorgen zal ik rond deze tijd naar mijn vader gaan. Dan zal ik bij hem uitzoeken, hoe hij over je denkt. Als ik een goed bericht voor je heb, zal ik je een boodschap sturen en het je in het geheim laten weten.
13 De Heer mag mij straffen als ik me niet houd aan wat ik zeg. Als mijn vader van plan is je te doden, zal ik het je laten weten. Ik zal je laten gaan, zodat je veilig kan vertrekken. Ik wens je toe dat de Heer met je zal zijn, zoals Hij met mijn vader is geweest.
14 Ik weet dat jij met de Heer leeft. Daarom vertrouw ik er op dat je me niet zal doden als ik nog in leven ben [ als jij koning wordt ].
15 En ook dat je goed zal zijn voor mijn kinderen wanneer de Heer al je vijanden heeft vernietigd."
16 Toen sloot Jonatan een verbond met David en zei: "Ik hoop dat de Heer over je vijanden zal oordelen."