4 Toen vroeg Jonatan aan David: "Wat wil je dat ik doe?"
5 David antwoordde: "Morgen begint de nieuwe maand. Dan zou ik bij de koning op de feestmaaltijd moeten komen. Als je het goed vindt, verberg ik mij in het veld tot de avond van overmorgen.
6 Je vader zal zien dat ik er niet ben. Als hij er wat van zegt, moet je antwoorden: 'David heeft me dringend gevraagd om onmiddellijk naar zijn stad Betlehem te mogen gaan. Hij wilde graag meedoen met het jaarlijkse offerfeest van zijn hele familie.'
7 Als hij antwoordt: 'Het is goed,' dan ben ik veilig. Maar als hij kwaad wordt, dan weet je dat hij besloten heeft om me te doden.
8 Doe dit alsjeblieft voor me. Want je hebt een verbond met mij gesloten. Je hebt me bij de Heer gezworen dat je me altijd trouw zal zijn. Maar als ik iets verkeerds gedaan heb, dood mij dan zelf. Waarom zou je me aan je vader uitleveren?"
9 Maar Jonatan zei: "Zeg dat niet! Als ik zeker wist dat mijn vader van plan is om je te doden, zou ik het je toch vertellen?"
10 Toen vroeg David Jonatan: "Wie zal het me komen vertellen als je vader kwaad wordt?"