12 Saul zei: "Luister, zoon van Ahitub!" Hij antwoordde: "Hier ben ik, heer."
13 Toen vroeg Saul hem: "Waarom speel jij onder één hoedje met de zoon van Isaï? Waarom heb je hem brood en een zwaard gegeven en God voor hem om raad gevraagd? Nu kan hij tegen mij in opstand komen. Hij loert op een kans om mij te doden."
14 Achimelech antwoordde de koning: "Mijn heer de koning, niemand van uw dienaren is zo te vertrouwen als David! Hij is getrouwd met uw dochter! Hij gehoorzaamt u in alles! Hij is geëerd in uw huis!
15 Dit was toch niet de eerste keer dat ik God voor hem om raad heb gevraagd? Helemaal niet! Mijn heer de koning, beschuldig mij en mijn familie alstublieft nergens van! Ik wist hier helemaal niets van! Helemaal niets!"
16 Maar de koning zei: "Jij en je hele familie moeten sterven, Achimelech."
17 Toen beval de koning de lijfwachten die naast hem stonden: "Kom en dood de priesters van de Heer. Want ze staan aan Davids kant. Ze wisten dat hij op de vlucht was, maar hebben mij niets verteld." Maar de mannen wilden de priesters van de Heer niet doden.
18 Toen zei de koning tegen Doëg: "Kom hier en dood de priesters." Doëg uit Edom kwam naar voren en doodde die dag deze 85 priesters.