2 Toen vroeg hij aan de Heer: "Zal ik erheen gaan en deze Filistijnen verslaan?" De Heer antwoordde: "Ga de Filistijnen verslaan en bevrijd Kehila."
3 Maar Davids mannen zeiden tegen hem: "Het is zó al heel gevaarlijk voor ons om hier in het gebied van Juda te wonen. Als we naar Kehila gaan en het leger van de Filistijnen aanvallen, wordt het nog gevaarlijker voor ons."
4 Toen vroeg David het opnieuw aan de Heer. De Heer antwoordde: "Ga naar Kehila, want Ik zal de Filistijnen in jullie macht geven."
5 Toen trok David met zijn mannen naar Kehila en viel de Filistijnen aan. Hij versloeg hen en nam al hun vee mee. Zo redde David de bewoners van Kehila.
6 Toen Abjatar, de zoon van Achimelech, naar David bij Kehila vluchtte, had hij de borsttas met de beslissings-stenen van de hogepriester meegebracht.
7 Saul hoorde dat David naar Kehila was gekomen. Toen zei hij: "God heeft hem in mijn macht gegeven. Want nu hij een ommuurde stad is ingegaan, zit hij in de val."
8 En hij riep het leger bij elkaar om naar Kehila te gaan. Hij wilde David en zijn mannen belegeren.