4 Ze kwamen bij de stallen voor de schapen die daar langs de weg staan. Daar ging Saul een grot in, omdat hij naar de wc moest. Maar David en zijn mannen zaten achterin die grot.
5 Toen zeiden Davids mannen tegen hem: "Vandaag geeft de Heer je vijand in je macht. Dit is je kans om hem te doden!" David stond op en sneed stilletjes een punt van Sauls mantel af, zonder dat Saul het merkte.
6 Davids hart bonsde hevig toen hij de punt had afgesneden.
7 Hij zei tegen zijn mannen: "Dat nooit! Ik zal nooit mijn koning doden. Hij is door de Heer Zelf tot koning gezalfd!"
8 Met die woorden hield David zijn mannen tegen toen ze Saul wilden overvallen. Saul was intussen opgestaan. Hij verliet de grot en vertrok.
9 Daarna stond David ook op, liep de grot uit en riep Saul na: "Mijn heer de koning!" Saul keek om. David knielde op de grond en boog zich diep.
10 Toen zei hij tegen Saul: "Waarom gelooft u de praatjes van de mensen die zeggen dat ik u wil doden?