13 Maar de koning zei tegen haar: "Wees niet bang. Zeg me wat je ziet." De vrouw antwoordde: "Ik zie een boven-natuurlijk wezen uit de aarde omhoog komen."
14 Toen vroeg hij haar: "Hoe ziet hij er uit?" Zij antwoordde: "Er komt een oude man tevoorschijn, met een mantel om." Saul begreep dat het Samuel was. Hij knielde en boog zich met zijn gezicht naar de grond.
15 Toen zei Samuel tegen Saul: "Waarom heb je mijn rust verstoord? Waarom heb je me laten komen?" Saul zei: "Ik ben heel erg bang. De Filistijnen vallen me aan en God is bij mij weggegaan. Hij antwoordt me niet meer. Niet door de profeten en niet door dromen. Daarom heb ik u geroepen. U moet me vertellen wat ik moet doen."
16 Maar Samuel zei: "Waarom vraag je dat aan mij? De Heer is toch bij je weggegaan en je vijand geworden?
17 Hij heeft gedaan wat Hij door mij al tegen je gezegd had: Hij heeft het koningschap van jou losgescheurd en aan een ander gegeven. Hij heeft het aan David gegeven.
18 Dat is omdat je Hem niet hebt gehoorzaamd. Want toen de Heer zei dat Hij Amalek wilde straffen en dat je hen moest doden, heb je dat niet gedaan.
19 Nu zal de Heer jou en je leger in de macht van de Filistijnen geven. Morgen zul jij met je zonen bij mij [ in het dodenrijk ] zijn."