15 Toen zei Samuel tegen Saul: "Waarom heb je mijn rust verstoord? Waarom heb je me laten komen?" Saul zei: "Ik ben heel erg bang. De Filistijnen vallen me aan en God is bij mij weggegaan. Hij antwoordt me niet meer. Niet door de profeten en niet door dromen. Daarom heb ik u geroepen. U moet me vertellen wat ik moet doen."
16 Maar Samuel zei: "Waarom vraag je dat aan mij? De Heer is toch bij je weggegaan en je vijand geworden?
17 Hij heeft gedaan wat Hij door mij al tegen je gezegd had: Hij heeft het koningschap van jou losgescheurd en aan een ander gegeven. Hij heeft het aan David gegeven.
18 Dat is omdat je Hem niet hebt gehoorzaamd. Want toen de Heer zei dat Hij Amalek wilde straffen en dat je hen moest doden, heb je dat niet gedaan.
19 Nu zal de Heer jou en je leger in de macht van de Filistijnen geven. Morgen zul jij met je zonen bij mij [ in het dodenrijk ] zijn."
20 Saul schrok zó hevig van wat Samuel zei, dat hij languit op de grond viel. Het was ook van uitputting. Want hij had de hele dag en de hele nacht nog niets gegeten.
21 De vrouw liep naar Saul toe en zag dat hij heel erg van streek was. Daarom zei ze tegen hem: "Ik heb u gehoorzaamd. Ik heb mijn leven gewaagd en gedaan wat u mij vroeg.