6 Toen de Filistijnen het gejuich hoorden, vroegen ze: "Waarom juichen ze zo hard in het kamp van de Hebreeën?" Toen ze hoorden dat de kist van de Heer in het kamp was gekomen, werden ze bang.
7 Ze zeiden: "Wat moeten we doen? Hun God is in hun kamp gekomen. Zoiets is nog nooit gebeurd!
8 Nu zal het slecht met ons aflopen! Want wie kan ons uit de macht van deze geweldige God redden? Het is dezelfde God die de Egyptenaren in de woestijn met allerlei rampen heeft gestraft.
9 Wees vastberaden, mannen, en vecht met alles wat je in je hebt! Anders moeten we de Hebreeën dienen, net zoals zij eerst ons gediend hebben. Wees dapper en vecht!"
10 Toen vielen de Filistijnen de Israëlieten aan en versloegen hen. De Israëlieten sloegen op de vlucht en wel 30.000 van hen werden gedood. Het was een hele grote nederlaag.
11 Ook Hofni en Pinehas, de twee zonen van Eli, werden gedood. En de kist van het verbond werd door de Filistijnen meegenomen als buit.
12 Een man uit de stam van Benjamin rende van het slagveld naar Silo. Hij kwam daar nog dezelfde dag aan. Hij had zijn kleren gescheurd en aarde op zijn hoofd gedaan [ als teken van verdriet ].