11 Ze zetten de kist van de Heer op de wagen, samen met het kistje met de gouden muizen en de gouden puisten.
12 De koeien gingen regelrecht de weg op naar Bet-Semes. Ze liepen al loeiend rechtdoor, zonder ook maar ergens van de weg af te gaan. De stadskoningen van de Filistijnen volgden de wagen tot vlak bij Bet-Semes.
13 De bewoners van Bet-Semes waren juist in het dal bezig met het oogsten van de tarwe. Toen zij opkeken, zagen ze tot hun grote blijdschap de kist aankomen.
14 De wagen stopte bij het veld van één van de bewoners, Jozua. Daar lag een grote steen. Ze slachtten de koeien, hakten de wagen in stukken en gebruikten het hout als brandhout. Zo brachten ze een brand-offer aan de Heer.
15 De Levieten tilden de kist van de Heer van de wagen. Ze zetten hem op de grote steen. Het kistje met de gouden puisten en gouden muizen zetten ze naast de kist van de Heer. Die dag brachten de bewoners van Bet-Semes brand-offers en vlees-offers aan de Heer.
16 Zodra de vijf stadskoningen van de Filistijnen hadden gezien wat er gebeurde, gingen ze terug naar Ekron.
17 De Filistijnen gaven vijf gouden puisten aan de Heer om het goed te maken: één van Asdod, één van Gaza, één van Askelon, één van Gat en één van Ekron.