1 Toen Samuel oud geworden was, maakte hij zijn zonen leiders van Israël.
2 Zijn oudste zoon heette Joël, zijn tweede zoon Abia. Ze leidden Israël in Berseba.
3 Maar ze leefden niet zoals Samuel. Ze probeerden vooral om rijk te worden. Ze lieten zich omkopen en waren onrechtvaardige rechters.
4 Daarom gingen de leiders van de stammen van Israël met elkaar naar Samuel in Rama.