8 Zo veroverden we aan de oostkant van de Jordaan het land van de twee koningen van de Amorieten. We veroverden het hele gebied vanaf de beek de Arnon tot aan de berg Hermon.
9 (De Sidoniërs noemen die berg Sirjon. De Amorieten noemen hem Senir.)
10 Zo veroverden we al hun steden op de vlakte, dus heel Gilead en heel Bazan tot Salcha en Edreï. Dat zijn alle steden van het koninkrijk van Og in Bazan.
11 (Koning Og van Bazan was de laatste van het volk van reuzen. Hij had een ijzeren rustbank. Die wordt bewaard in de stad Rabba van de Ammonieten. Zijn rustbank is 9 el [ (4 m) ] lang en 4 el [ (1,8 m) ] breed, gemeten met de gewone el.)
12 Zo veroverden we toen dat land. Daarvan gaf ik het gebied vanaf Aroër aan de beek Arnon, en de helft van de bergen van Gilead en de steden die daar liggen, aan de stammen van Ruben en Gad.
13 De rest van Gilead met heel Bazan, dus het koninkrijk van Og, gaf ik aan de halve stam van Manasse. Zo kregen zij dus samen het hele gebied Argob. (Het hele land Bazan wordt het land van de reuzen genoemd.)
14 Jaïr, uit de stam van Manasse, kreeg de hele streek van Argob tot de streek van de Gezurieten en de Maächatieten. Hij noemde die streek naar zichzelf: Bazan Havvot Jaïr [ (= 'de dorpen van Jaïr') ]. Zo heet die streek nog steeds.