19 Want alle paarden en strijdwagens en ruiters van de Farao kwamen in de zee.Toen liet de Heer het water over hen terugstromen.Maar de Israëlieten gingen over het droge, midden door de zee."
20 De profetes Mirjam, de zus van Aäron, nam een tamboerijn en alle vrouwen dansten met tamboerijnen achter haar aan.
21 Mirjam zong als antwoord [ op het lied van Mozes ]: "Zing voor de Heer, want Hij is geweldig!Hij stortte de paarden en hun ruiters in de zee."
22 Mozes liet de Israëlieten van de Rietzee verder trekken. Ze trokken naar de Sur-woestijn. Drie dagen lang reisden ze door de woestijn zonder dat ze water vonden.
23 Toen kwamen ze [ bij een bron ] in Mara. Maar ze konden het water niet drinken, want het was bitter. Daarom noemden ze die plaats Mara [ (= 'bitter') ].
24 Toen mopperde en klaagde het volk tegen Mozes en zei: "Wat moeten we nu drinken?"
25 Mozes riep luid tot de Heer. Toen wees de Heer hem een stuk hout aan. Dat gooide Mozes in het water. Toen werd het water zoet. De Heer gaf hun daar wetten en leefregels en Hij stelde hen daar op de proef.