1 Precies drie maanden na hun vertrek uit Egypte kwamen de Israëlieten in de Sinaï-woestijn.
2 Nadat ze van Rafidim waren vertrokken, zetten ze in de Sinaï-woestijn hun tenten op, tegenover de berg Sinaï.
3 Mozes klom de berg op naar God. En de Heer zei vanaf de berg tegen hem: "Zeg tegen de Israëlieten:
4 'Jullie hebben gezien wat Ik met de Egyptenaren heb gedaan. Jullie hebben gezien hoe Ik voor jullie heb gezorgd. Ik heb jullie gedragen zoals een arend zijn jongen op zijn vleugels draagt. Zo heb Ik jullie naar Mij toe gebracht.
5 Luister: doe wat Ik zeg en houd jullie aan mijn verbond. Dan zullen jullie, als enige van alle volken, mijn eigen volk zijn. Want de hele aarde is van Mij.
6 Jullie zullen mijn koninkrijk zijn, een volk van priesters die Mij dienen, mijn eigen volk.' Zeg dit tegen de Israëlieten."
7 Mozes ging terug naar beneden. Hij liet de leiders van het volk bij zich komen. Hij vertelde hun alles wat de Heer tegen hem had gezegd.
8 Ze antwoordden hem: "We zullen alles doen wat de Heer zegt." Mozes vertelde de Heer wat het volk had geantwoord.
9 Daarna zei de Heer tegen Mozes: "Ik zal in een donkere wolk naar jullie toe komen. Dan kan het volk het horen als Ik met je spreek. Dan zullen ze ook voor altijd in jou geloven." En weer vertelde Mozes het volk wat de Heer had gezegd.
10 De Heer zei tegen Mozes: "Ga naar het volk en zeg dat ze zich vandaag en morgen moeten voorbereiden om Mij te ontmoeten. Ze moeten ook hun kleren wassen.
11 Op de derde dag moeten ze klaar zijn. Want op de derde dag zal Ik op de berg Sinaï komen. Het hele volk zal Mij zien.
12 Wijs het volk tot waar ze mogen komen. Waarschuw hen dat ze niet op de berg mogen komen. Ze mogen zelfs de voet van de berg niet aanraken. Als iemand de berg wel aanraakt, moet hij worden gedood.
13 Dood hem met stenen of met pijlen, want je mag die man niet aanraken. Elk mens en elk dier dat de berg aanraakt, moet worden gedood. Als ze een lange toon op de ramshoorn horen blazen, moeten ze onderaan de berg komen staan."
14 Toen ging Mozes de berg weer af, terug naar het volk. Hij zei hen dat ze zich moesten voorbereiden om de Heer te ontmoeten en dat ze hun kleren moesten wassen.
15 Hij zei tegen hen: "Over drie dagen moeten jullie klaar zijn. In die tijd mag je niet met je vrouw naar bed gaan."
16 Op de ochtend van de derde dag donderde en bliksemde het op de berg. Er hing een grote zware wolk rond de top en er was het geluid van een ramshoorn te horen. De mensen in het tentenkamp beefden van angst.
17 Mozes bracht de mensen uit het tentenkamp naar God en ze gingen onderaan de berg staan.
18 Rond de berg Sinaï hing een grote rookwolk. Want de Heer was in een vuur op de berg neergedaald. De rook van dat vuur steeg op als de rook van een rokende oven. De hele berg beefde.
19 Het geluid van de ramshoorn werd steeds luider. Mozes sprak en God antwoordde hem in de donder.
20 Zo daalde de Heer neer op de top van de berg Sinaï. Hij zei tegen Mozes dat hij naar de top moest klimmen.
21 Daar zei Hij tegen Mozes: "Ga naar beneden en waarschuw het volk. Ze moeten niet proberen dichterbij te komen om Mij te zien. Want dan zouden er heel veel mensen sterven.
22 Ook de priesters die naar Mij toe komen moeten zich eerst voorbereiden om Mij te ontmoeten. Anders sterven zij ook."
23 Mozes antwoordde de Heer: "Het volk kan de berg niet beklimmen, want U heeft ons gewaarschuwd dat we de toegang naar de berg moesten versperren omdat hij alleen voor U is."
24 Toen zei de Heer: "Ga Aäron halen en kom met hem hier terug. Maar de priesters en het volk mogen niet dichterbij Mij komen. Want anders zal Ik hen doden."
25 Toen ging Mozes weer terug naar het volk en vertelde hun wat de Heer had gezegd.