8 Met de adem van uw neus blies U het water weg.Als een dam stond het water daar.Het water van de zee stolde.
9 De vijand zei: 'We zullen hen achtervolgen en inhalen!We verdelen de buit!We zullen hen wel krijgen!We trekken ons zwaard en doden iedereen!We vernietigen dat hele volk!'
10 [ Maar ] U liet de wind komen en de zee bedekte hen.Ze zonken als lood in de diepte.
11 Wie van de goden is als U, Heer?Wie is zo heilig als U?Welke god doet zulke grote heldendaden?Welke god doet zulke wonderen als U?
12 U strekte uw hand uiten de aarde slokte hen op.
13 Omdat U liefdevol en vriendelijk bent,bevrijdde U uw volk.Door uw kracht bracht U het volk rustig naar de plaats waar U woont.
14 De volken die dit horen, zullen beven van angst.De bewoners van Filistea beven.