2 Ze raakte in verwachting en kreeg een zoon. Toen ze zag dat het een mooi kind was, verborg ze hem drie maanden lang.
3 Maar langer kon ze hem niet verbergen. Daarom maakte ze een rieten mandje met een deksel. Ze smeerde het in met teer [ om het waterdicht te maken ] en legde het kind er in. Daarna zette ze het mandje tussen het riet langs de rivier.
4 De zus [ (Mirjam) ] van het kind ging op een afstand staan kijken wat er met hem zou gebeuren.
5 Toen kwam de dochter van de Farao langs. Ze kwam in de rivier een bad nemen. Intussen wandelden haar slavinnen langs de oever. Opeens zag ze het mandje tussen het riet. Ze stuurde een slavin om het te halen.
6 Toen ze het opendeed, zag ze het kind. Het jongetje huilde. Daardoor kreeg ze medelijden met hem. Ze zei: "Dit is vast een Hebreeuws jongetje."
7 Toen zei het zusje tegen de dochter van de Farao: "Zal ik voor u bij de Hebreeuwse vrouwen een vrouw gaan zoeken die het kind de borst kan geven? Dan kan zij het kind voor u voeden."
8 De dochter van de Farao zei: "Ja, dat is goed." Toen ging het meisje haar moeder halen.