21 Mozes bleef bij hem wonen. Hij trouwde met zijn dochter Zippora.
22 Ze raakte in verwachting en kreeg een zoon. Hij noemde hem Gersom [ (= 'vreemdeling') ]. "Want," zei hij, "ik ben een vreemdeling geworden in een ver land."
23 Na lange tijd stierf de Farao van Egypte. De Israëlieten leden nog steeds onder het zware slavenwerk dat ze moesten doen. Ze schreeuwden het uit tot God.
24 God hoorde het. Hij was zijn verbond met Abraham, Izaäk en Jakob niet vergeten.
25 God zag wat er met de Israëlieten gebeurde en wilde hen redden.