1 Toen zei de Heer tegen Mozes: "Klim naar boven en kom naar Mij toe. Breng Aäron, [ zijn zonen ] Nadab en Abihu en 70 van de leiders van Israël mee. Zij moeten op een afstand neerknielen.
2 Jij mag bij Mij komen, maar zij niet. Ook het volk mag niet met je mee de berg op komen."
3 Toen vertelde Mozes aan het volk alles wat de Heer had gezegd en bevolen. Het hele volk antwoordde als één man: "We zullen alles doen wat de Heer heeft gezegd."
4 Mozes schreef alles op wat de Heer had gezegd. Vroeg in de ochtend bouwde hij onderaan de berg een altaar. Hij zette daarbij twaalf stenen overeind, één voor elke stam van Israël.