21 Voor elke zoon van Israël moet er een steen zijn. Dus twaalf stenen, omdat er twaalf namen zijn. In elke steen moet de naam van één van de twaalf stammen uitgesneden worden.
22 Maak voor de borsttas twee gevlochten kettinkjes van zuiver goud.
23 Maak twee gouden ringen aan de [ bovenste ] twee hoeken van de tas.
24 Maak de twee gevlochten gouden kettinkjes aan één kant vast aan de twee gouden ringen.
25 Maak de andere kant van de twee gevlochten kettinkjes vast aan de gouden plaatjes. Maak ze vast aan de voorkant van de schouderbanden van het priesterschort.
26 Maak nog twee gouden ringen aan de [ onderste ] twee hoeken van de borsttas, op de binnenrand, aan de kant van het priesterschort.
27 Maak ook twee gouden ringen vast op de twee schouderbanden van het priesterschort. Ze moeten onderaan de schouderbanden komen, aan de voorkant, dicht bij de plaats waar de schouderbanden aan het schort vastzitten. Dus vlak boven de gordel van het priesterschort.