37 Maak die plaat met een blauw koordje vast op de voorkant van de tulband.
38 Aäron moet die tulband met die gouden plaat op zijn hoofd dragen. Als de Israëlieten fouten maken wanneer ze hun offers aan Mij brengen, neemt Aäron met die tulband de schuld daarvoor op zich. Hij moet de tulband altijd dragen, zodat Ik die offers [ toch ] kan aannemen.
39 Maak voor Aäron een onderkleed van fijn linnen met een ingeweven patroon. Maak ook de tulband van fijn linnen en een gordel. De gordel moet kleurig geborduurd worden.
40 Maak ook voor de zonen van Aäron onderkleren, en prachtige gordels en mutsen.
41 Trek je broer Aäron en zijn zonen die kleren aan. Zalf hen daarna tot priesters. Alleen zó kunnen zij mijn priesters zijn.
42 Maak linnen onderbroeken voor hen.
43 Die broeken moeten van hun heupen tot op hun bovenbenen komen.