19 Ze maakten twee gouden ringen en zetten ze aan de [ onderste ] twee hoeken van de borsttas, op de binnenrand, aan de kant van het priesterschort.
20 Ook maakten ze twee gouden ringen en zetten die vast op de twee schouderbanden van het priesterschort, onderaan de schouderbanden, aan de voorkant, dicht bij de plaats waar de schouderbanden aan het schort vastzitten. Dus vlak boven de gordel van het priesterschort.
21 Ze maakten de ringen op de onderste twee hoeken van de borsttas met een blauwe draad vast aan de ringen van het priesterschort. Zo zat de borsttas vast aan de gordel van het priesterschort. Dan kon hij niet van het priesterschort afschuiven – zoals de Heer het Mozes had bevolen.
22 Hij maakte het bovenkleed waarover het priesterschort moest worden gedragen, helemaal van blauwe stof.
23 In het midden zat een halsopening. Rondom die opening was een stevige geweven rand, zodat de halsopening niet zou kunnen scheuren.
24 Ze maakten langs de onderrand van het bovenkleed granaatappeltjes van blauwe, paarse en rode stof.
25 Ze maakten belletjes van zuiver goud en zetten die belletjes vast tussen de granaatappeltjes aan de onderrand van het bovenkleed.