13 Maar hij zei: "Alstublieft Heer, stuur iemand anders!"
14 Toen werd de Heer boos en zei: "De Leviet Aäron is je broer. Ik weet dat hij goed kan spreken. Hij zal naar je toe komen. Hij zal erg blij zijn je weer te zien.
15 Vertel hem wat hij zeggen moet. En Ik zal jouw mond en zijn mond helpen. En Ik zal jullie zeggen wat je moet doen.
16 Hij zal voor jou tegen het volk spreken. Zo zal hij jouw mond zijn. Via hem zul jij aan Farao laten weten wat Ik wil.
17 En houd deze staf in je hand. Daarmee moet je de wonderen doen."
18 Toen ging Mozes naar zijn schoonvader Jetro terug. Hij zei tegen hem: "Ik wil graag terug gaan naar mijn familie in Egypte. Ik wil weten of ze nog leven." Jetro zei tegen Mozes: "Ga in vrede."
19 Want de Heer had in Midian tegen Mozes gezegd: "Ga terug naar Egypte. Want de mannen die jou wilden doden, zijn allemaal gestorven."