14 Ze sloegen de Israëlitische mannen die door de slavendrijvers waren aangewezen als opzichters en zeiden tegen hen: "Waarom hebben jullie niet net zoveel stenen klaar als eerst? Jullie moeten er nog net zo veel klaar hebben als vroeger."
15 Toen gingen de Israëlitische opzichters naar de Farao. Ze riepen tegen hem: "Waarom doet u ons dit aan?
16 We krijgen geen stro meer. Maar toch zeggen ze tegen ons dat we stenen moeten maken! En we worden geslagen! Maar de schuld ligt bij úw volk!"
17 Maar de Farao zei tegen hen: "Lui zijn jullie! Lui! Daarom zeggen jullie: 'Laat ons gaan om aan de Heer offers te brengen.'
18 Schiet op, aan het werk! Jullie krijgen geen stro meer. Maar jullie moeten net zoveel stenen blijven maken als eerst."
19 Toen begrepen de Israëlitische opzichters hoe erg ze er aan toe waren.
20 Toen ze bij de Farao weggingen, kwamen ze Mozes en Aäron tegen.