1 Verder zei God tegen hem: "Ik ben de Heer.
2 Ik ben naar Abraham, Izaäk en Jakob toe gekomen als de Almachtige God. Maar zij kenden Mij niet met mijn naam 'Heer.'
3 Ik heb eerst een verbond met hen gesloten om hun het land Kanaän te geven. Dat is het land waar ze als vreemdelingen hebben gewoond.
4 Nu zijn ze slaven van de Egyptenaren. Maar Ik heb hun hulpgeroep gehoord. Ik ben mijn verbond niet vergeten.
5 Zeg daarom tegen de Israëlieten: 'Ik ben de Heer. Ik zal jullie uit de slavernij van de Egyptenaren halen. Ik zal jullie op een machtige manier redden en bevrijden. Egypte zal Ik zwaar straffen.