26 Zij zijn het die tegen de Farao hebben gezegd dat hij de Israëlieten uit Egypte moest laten vertrekken. Dit zijn die Mozes en Aäron.
27 In Egypte zei de Heer tegen Mozes:
28 "Ik ben de Heer. Zeg tegen de Farao alles wat Ik tegen jou zeg."
29 Maar Mozes zei tegen de Heer: "Ik kan helemaal niet goed spreken. Waarom zou de Farao naar mij luisteren?" (lees verder)