5 Zeg daarom tegen de Israëlieten: 'Ik ben de Heer. Ik zal jullie uit de slavernij van de Egyptenaren halen. Ik zal jullie op een machtige manier redden en bevrijden. Egypte zal Ik zwaar straffen.
6 Ik zal jullie tot mijn eigen volk maken en Ik zal jullie God zijn. Dan zullen jullie toegeven dat Ik de Heer God ben die jullie uit de slavernij van de Egyptenaren bevrijdt.
7 Ik zal jullie naar het land brengen waarvan Ik heb gezworen dat Ik het jullie zou geven. Ik zal doen wat Ik aan Abraham, Izaäk en Jakob beloofd heb. Ik zal het aan jullie geven. Want Ik ben de Heer."
8 Mozes zei dit tegen de Israëlieten. Maar ze wilden niet naar hem luisteren, omdat ze het zo moeilijk hadden en ze nog steeds slaven waren.
9 Toen zei de Heer tegen Mozes:
10 "Ga naar de Farao. Zeg hem dat hij de Israëlieten uit zijn land moet laten vertrekken."
11 Maar Mozes antwoordde: "Heer, de Israëlieten luisterden al niet eens naar me. Waarom zou de Farao dan wél naar me luisteren? Ik kan niet eens goed spreken!"