8 De Heer zei tegen Mozes en Aäron:
9 "Als de Farao tegen jullie zegt: 'Doe eens een wonder [ om te bewijzen dat God jullie echt gestuurd heeft ]!' dan moet je tegen Aäron zeggen: 'Neem je staf en gooi die bij de Farao op de grond.' De staf zal in een slang veranderen."
10 Mozes en Aäron gingen naar de Farao en deden wat de Heer had gezegd. Aäron gooide zijn staf op de grond, terwijl de Farao en zijn dienaren toekeken. De staf veranderde in een slang.
11 Toen riep de Farao de Egyptische geleerden en tovenaars. Zij deden door hun toverkunsten hetzelfde.
12 Ze gooiden allemaal hun staf op de grond en elke staf veranderde in een slang. Maar de staf van Aäron at de andere slangen op.
13 Maar de Farao bleef koppig en wilde niet luisteren – zoals de Heer ook gezegd had.
14 De Heer zei tegen Mozes: "De Farao blijft koppig. Hij weigert het volk te laten vertrekken.