5 Toen zag ik midden in de vuurgloed de gestalten van vier wezens.
6 Ze zagen er mensachtig uit, maar ze hadden vier gezichten en vier vleugels.
7 Hun benen waren gewoon recht, maar hun voeten leken op de hoeven van een kalf, glanzend als gepoetst koper.
8 Ze hadden mensenarmen onder hun vleugels. Ze hadden gezichten en vleugels.
9 De vleugels zaten in paren aan één van hun zijden. De wezens konden elke kant opgaan, zonder hun lichaam te draaien. Elk wezen ging recht vooruit.
10 Hun gezicht leek op dat van een mens. En aan de rechterkant was het gezicht van een leeuw, aan de linkerkant het gezicht van een os. Ook hadden ze alle vier het gezicht van een adelaar.
11 Het bovenste paar van hun vleugels was naar boven uitgespreid. Die vleugels raakten de vleugels van de anderen. Hun twee andere vleugels bedekten hun lichaam.