1 De Heer zei tegen mij:
2 "De Israëlieten zeggen: 'De vaders hebben zure druiven gegeten en nu zijn de tanden van de kinderen stroef geworden.' Waarom zeggen ze dat?
3 Ik zweer bij Mijzelf, zegt de Heer, dat jullie dit niet meer zullen zeggen.
4 Elk mensenleven is van mij. Het leven van de vader is van Mij en het leven van zijn zoon is van Mij. Alleen mensen die Mij ongehoorzaam zijn, zullen sterven.
5 Stel dat iemand leeft zoals Ik het wil.
6 Hij brengt geen offers aan walgelijke afgoden, gaat niet naar bed met de vrouw van een ander of met een vrouw die ongesteld is,