2 Zodra Hij tegen mij sprak, kwam de Geest in mij en zette me op mijn voeten. En ik hoorde Hem tegen mij spreken.
3 Hij zei tegen mij: "Mensenzoon, Ik stuur jou naar het volk Israël, een volk dat zich altijd tegen Mij verzet. Zij en hun voorouders zijn altijd zo geweest, tot de dag van vandaag.
4 Naar die koppige en ongehoorzame mensen moet jij gaan. Jij moet hun gaan zeggen wat Ik jou zeg.
5 Ik weet dat ze erg koppig en ongehoorzaam zijn. Maar of ze nu naar je willen luisteren of niet, ze zullen beseffen dat er een profeet bij hen is geweest.
6 Wees niet bang voor hen, mensenzoon. Wees ook niet bang voor wat ze tegen je zullen zeggen. Je zal je wel bedreigd voelen, alsof je omringd bent door doornstruiken en schorpioenen. Want ze zijn nu eenmaal een koppig en ongehoorzaam volk. Toch hoef je niet bang te zijn voor hen en hun woorden.
7 Jij moet namens Mij tegen hen spreken, of ze nu naar je willen luisteren of niet. En Ik weet dat ze koppig en ongehoorzaam zijn.
8 Mensenzoon, luister goed naar wat Ik je zeg. Jij bent niet koppig en ongehoorzaam. Doe nu je mond open en eet op wat Ik je geef."