6 Wees niet bang voor hen, mensenzoon. Wees ook niet bang voor wat ze tegen je zullen zeggen. Je zal je wel bedreigd voelen, alsof je omringd bent door doornstruiken en schorpioenen. Want ze zijn nu eenmaal een koppig en ongehoorzaam volk. Toch hoef je niet bang te zijn voor hen en hun woorden.
7 Jij moet namens Mij tegen hen spreken, of ze nu naar je willen luisteren of niet. En Ik weet dat ze koppig en ongehoorzaam zijn.
8 Mensenzoon, luister goed naar wat Ik je zeg. Jij bent niet koppig en ongehoorzaam. Doe nu je mond open en eet op wat Ik je geef."
9 Ik zag dat er een hand naar mij werd uitgestoken. Die hand hield een boekrol vast.
10 Hij rolde de boekrol voor mij open. Ik zag dat hij aan de voorkant én achterkant was volgeschreven. Hij was helemaal volgeschreven met treurliederen en gejammer. (lees verder)